-
1 swirl
n. draaikolk, werveling--------v. doen wervelen, doen, dwarrelenswirl1[ swə:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————swirl2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 swirl about • rondwervelen, ronddwarrelen¶ swirl away/off • wegdwarrelen, meevoeren -
2 wirbeln
wirbeln♦voorbeelden:der Rauch wirbelt • de rook kringeltwirbelnde Schneeflocken • dwarrelende sneeuwvlokkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen wervelen, dwarrelen -
3 twirl
n. draai--------v. ronddraaien, doen draaien, draaien aantwirl1[ twə:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 krul♦voorbeelden:————————twirl21 snel (doen) draaien ⇒ (doen) tollen/wervelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 reel
n. haspel, klos, spoel--------v. duizelen, wankelen; zwervenreel1[ rie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 haspel ⇒ klos, spoel————————reel2♦voorbeelden:3 reel back • terugdeinzen/wijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen duizelen/wankelen/draaien♦voorbeelden: -
5 whirl
n. gedwarrel; maalstroom; verwarring, drukte--------v. draaien, ronddraaien, omdraaien; verduizelen; duizelig worden; snel rijden; snel bewegenwhirl1[ wə:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 drukte ⇒ gewoel, maalstroom♦voorbeelden:————————whirl22 stormen ⇒ snellen, stuiven♦voorbeelden:1 ronddraaien ⇒ wervelen, (doen) dwarrelen♦voorbeelden:♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский